Talenvrouw Irene van serendips liet dezer dagen in haar weblog het woord Esperanto vallen en ja, als je daar iets over weet, dan inspireert dat. Vlak na de Tweede Wereldoorlog hadden mijn ouders samen met vele anderen het idealistische idee, dat deze taal de wereld weer aaneen zou kunnen smeden. Ze waren er erg druk mee bezig en ik herinner me, dat we in mijn kinderjaren vele buitenlandse bezoekers hadden. Besnorde Hongaren, hoogblonde Zweden, zij kwamen naar Amsterdam, spraken Esperanto en logeerden bij ons.
Mijn oom, de jongste broer van mijn moeder was in die jaren bij het Amerikaanse leger in Parijs. Hij ontmoette daar een Frans meisje, dat hevig aan “chagrin d’amour” leed, waar hij overigens niet zelf de oorzaak van was. Hij vond, dat ze d’r maar eens helemaal uit moest en hij nam haar mee naar Amsterdam. Ze werd bij ons gestald en hij vertrok weer naar zijn onderdeel.
Het was een mooi meisje, een Française zoals ze door de jaren heen altijd beschreven zijn, een “oh-lá-lá”-typje. Ze had bloesjes met roesjes, schattige vestjes, japonnetjes, schoentjes en beeldige nachtponnen. Ik weet nog, dat ze ook prachtig kon strijken. Met een strijkbout, ja. Mijn vader haalde zijn mooiste Frans tevoorschijn, ik was net op het “maman coupe le pain”-niveau maar deed erg mijn best en mijn moeder, die geen Frans kende, behalve onze melkboer, zag het zwijgend aan en schonk (toen nog surrogaat-)thee.
Overdag was mijn moeder natuurlijk alleen thuis met Rolande met mijn kleine broer en zus, want mijn vader vertrok ’s morgens naar zijn kantoor en ik naar school.En Rolande huilde veel vanwege het chagrin, daar ben je niet zomaar van af. Maar als wij thuiskwamen, en met name mijn vader, dan ratelde ze honderduit, blij dat ze Frans kon praten. Dat zinde mijn moeder maar matig en ze probeerde het eens met Esperanto. Dat bleek onze gast heel aardig te begrijpen en binnen een paar dagen spraken zij en mijn moeder een taal, die verder niemand verstond, Fransperanto dus.
Vanaf die dag deden ze samen de boodschappen, hielp ze mijn moeder met het huishouden en de kinderen, en op de markt kreeg Rolande een bos rode rozen van een romantische bloemenman. Dat was de ommekeer. We gingen met vakantie naar Drenthe en de luddevedu raakte op de achtergrond. Na drie maanden zwaaiden we haar uit op het Centraal Station.
Jaren later hebben we, toen we in Parijs waren, bij haar en haar man gegeten en konden we met eigen ogen zien, dat de chagrin d’amour had plaatsgemaakt voor plaisir d’amour pour toute la vie. En daar had het Esperanto toch wel behoorlijk aan meegeholpen….!