Even wat uitleggen. In mijn stukje van gisteren vertelde ik, dat mijn blinde man in een Duits warenhuis een radio-tv-toestelletje had “gezien” dat ie graag wilde aanschaffen. En dat we ná die aanschaf dus televisie hadden “gekeken”. CasaSpider, die er van op de hoogte is dat mijn man niet kan zien, dacht in een reactie getuige te zijn van een wonder! Namelijk dat mijn man op een beeldscherm van briefkaartformaat ineens wél zou kunnen zien! Dat is uiteraard niet zo. Al is een scherm kamerbreed: hij ziet er geen fluit van. Zo blind als een bezem, zoals hij zelf altijd zegt.
Maar in ons spraakgebruik omzeilen wij woorden als “zien” en “kijken” nooit, hoewel de praktische invulling van die begrippen voor mijn heer des huizes niet is weggelegd. Hij kijkt óók, maar anders. En hij ziet dingen, die mij niet opvallen. Zijn ruimtelijk inzicht is soms ook beter dan het mijne. In de tijd, dat wij intern de meubels nogal eens verhuisden ( die afwijking is gelukkig over) wist hij exact of een kast ergens tussen paste of dat we ons het gesjouw konden besparen.
In de tijd, dat we beiden nog werkzaam waren in een revalidatiecentrum voor blinden en slechtzienden kon je bij nieuwe revalidanten én hun familieleden nogal eens vaststellen, dat woorden, die in praktische zin met het zien te maken hadden, krampachtig werden vermeden. Dat moesten we er zo snel mogelijk uit zien te krijgen, want dat converseert moeilijk, hoor! De eerste weken van zo’n revalidatie hoorde je de mensen reageren als ik zei: “Kijk eens, hier heb ik dit of dat voor je”. “Ja, maar dat kan ik toch helemaal niet zien!”. Ze werden boos zelfs over zoveel gebrek aan tact.
En ze gingen het noemen van kleuren achterwege laten bijvoorbeeld. Natuurlijk is het pijnlijk om als je altijd kleuren hebt kunnen zien ze te verliezen. Zoals sowieso het verlies van je gezichtsvermogen niet minder dan een rouwproces is. Maar de herinnering aan kleuren heb je wel en die levendig houden is goed mogelijk. Door er over te praten en zo de voorstelling te bewaren. Ik werkte op de afdeling Textiele Werkvormen, een creatieve afdeling, waar mensen bijvoorbeeld wand- of vloerkleden knoopten. Dan moet je het toch over kleuren hebben. Anders werd het een domme bezigheidstherapie en niet meer dan dat. Je voorstellen, dat je met blauw bezig bent, met de kleurnuances erbij. Want je hebt spijkerbroekenblauw, hemelsblauw, ijsblauw, en daar was heel goed over te praten. “O ja, ik weet wat je bedoelt!” hoorde ik heel vaak.
Voor geboortig blinden lag het uiteraard anders. Daar lette je nog meer op reliëf, de voelbaarheid van het materiaal, maar ik vertelde ook altijd over de kleur, zodat er met het thuisfront over gepraat en overlegd kon worden. Mijn echtgenoot kent kleuren alleen van horen zeggen, hij heeft ze nooit gezien, mist ze ook niet. Maar hij weet dat rood een warme kleur is, dat het gras groen is ( en het “blaadje”, niet te vergeten!) en de hemel blauw, als het mooi weer is tenminste.Dat is aangeleerd, maar het zijn begrippen waar niemand in zijn spreektaal rekening mee hoeft te houden omdat het zo pijnlijk zou zijn om ze te noemen. Een hele rust. ’t Zijn net gewone mensen eigenlijk, die blinden. Hoewel ik er eentje kén….wow!