Twee van onze kleinzoons hebben tijdelijk hulp nodig van een kinderfysiotherapeut. Niks ernstigs, er moeten wat kleine motorische onvolkomenheden recht gezet worden. Kwestie van corrigeren van de houding, de oog/handcoördinatie, het juist vasthouden van pen of potlood, waardoor ook het handschrift beter wordt ontwikkeld. Ze zijn nog klein, dus dat daar nu op wordt gelet scheelt later weer kosten in de zorgverzekering .
De jongste van de twee vertelde, dat hij met z’n blote tenen knikkers in een bakje moet doen, terwijl hij op één been staat. En bij dat verhaal sprong er in mijn hersenpan weer een laatje open met ’n herinnering! Zoiets moest ik namelijk ook, heel lang geleden. In de tijd, dat zoiets nog heilgymnastiek heette. Dat “heil” zal wel uit het Duits komen, maar vlak na de oorlog heette het evengoed nog steeds zo.
Ik was een jaar of tien, elf toen een schoolarts constateerde dat mijn ene schouder hoger stond dan de andere. En dat is nog steeds zo, als je goed kijkt en dat doet niemand, zelfs ik niet. Dat ik twee keer in de week naar heilgymnastiek moest na schooltijd is dus eigenlijk een heilloze actie gebleken.
Maar de heilgymnast was een witgejaste, vriendelijke, oudere man en ik moest allerlei oefeningen van ‘m doen, onder andere aan een wandrek, dat hij in zijn behandelkamer had. “Rèk en strèk!”, zei hij en dat deed ik dan. Aan het slot van de behandeling gooide hij een bakje met allerlei rotzooi: knopen, schroeven, bouten, moeren en knikkers op een matje en die moest ik dan met mijn blote tenen weer terug doen in dat bakje. Dat vond ik stomvervelend. Hijzelf ging gedurende die tijd de kamer uit om koffie te drinken bij zijn vrouw.
En ik durf hier met de hand op mijn hart te beweren dat ik nooit, maar dan ook nooit, stiekem de zooi met die hand weer in het bakje heb gedaan. Zo’n heilig boontje was ik…..toen….