Gisteren waren we op bezoek bij mensen, die hun prachtige, maar iets te ruime, huis verruild hebben voor een splinternieuw appartement. Met het oog op de toekomst, hoewel ze helemaal zo oud nog niet zijn, hoor. Maar als iets zich voordoet en je kunt je huis goed verkopen, de plek waar het appartementengebouw verrijst is qua omgeving paradijselijk, nou, dan ga je ervoor. Ik ben niet jaloers aangelegd gelukkig, maar als er ’n reden zou zijn voor een dergelijke slechte opwelling, dan was het gisteren. Wát ’n schitterend huis! ’n Appartement, maar toch een echt huis. Ze zijn er dan ook oprecht gelukkig mee en dat is erg leuk om te zien.
Toen wij (veel) jonger waren hebben wij ook eens voor ’n verandering van woonomgeving gestaan, die zonder meer paradijselijk leek. Daar hadden we het gisteren ook nog over. We moesten voor het werk van mijn man van de stad Groningen naar Apeldoorn en moesten dus ook op zoek naar een huis in deze contreien. We hadden een ruiladvertentie gezet en daar reageerde ’n familie op van wie de vrouw des huizes letterlijk ziek van heimwee naar Groningen was.
Hun huis lag aan de buitenkant van Apeldoorn aan een zandweg. Helemaal vrij, ’t was van de gemeente en de huur was niet hoog. Het was bepaald niet nieuw, maar de plek was schitterend. Boomgaard eromheen, in de aangrenzende wei stond ’n ezel en liepen paarden te grazen, er waren kippetjes op het erf en er was veel ruimte. Een garage met maar liefst twee ‘smeerkuilen’, een schuur van negen bij negen, waar de zoons van de familie oefenden met hun band. En niemand, die er last van had. Mijn man was laaiend enthousiast! Dit was het hélemaal!
Maar we hadden vier jonge kinderen, van wie er drie naar school moesten. Gebracht dus. En ook mijn kloris zou naar z’n werk gebracht moeten worden, want te lopen was ’t niet. Onze naaste buren waren twee ongetrouwde broers van in de tachtig en dat ‘naaste’ was een paar honderd meter verderop. Bovendien was het op de dag dat we er waren prachtig zomerweer. Vakantieweer eigenlijk. Het leek gewoon veel te mooi allemaal.
Ik zag dus veel bezwaren en we namen afscheid met “U hoort nog van ons”. De autorit terug naar Groningen was zeer gespannen, want we waren het helemaal niet eens. Natuurlijk zag ik ook de mooie kanten wel, hoor, de vrijheid en zo, maar de nadelen overheersten bij mij. Vader zag die wat minder. Maar we hebben het dus niet gedaan, omdat ik ‘m toch heb weten te overtuigen. Het was gewoon niet de goeie tijd. We vonden het zielig voor de heimwee-mevrouw, maar ik dacht toch aan onszelf. Aan me-zelf misschien wel.
Later zagen we, dat het industriegebied, dat toen nog op grote afstand lag, heel dichtbij is gekropen en we hadden, als het huis was blijven staan, jarenlang tegen de kratten van groothandel Hanos aangekeken. En dat de huur zo laag was, kwam dus ook doordat de gemeente allang plannen had met dat gebied en het huis binnen enkele jaren afgebroken had moeten worden. Wég paradijs!
Wat was ik toch eigenlijk een verstandige vrouw, hè…..?