Er worden hier in huis veel autoprogramma’s gekeken. Het is droogzwemmen natuurlijk, vooral als het om bolides gaat. We zagen een programma over Porsche- verkopers en hun klanten en daar word je toch wel een beetje treurig van. En dat is niet de kift of zo, omdat we er zelf nooit een zullen hebben, ik vind hem klein en letterlijk te laag bij de grond ( hé, waarschijnlijk is Bart de Graaff daarom zo gek van een Porsche!), maar om het sfeertje, dat er omheen hangt. Ouwe-jongens-krentenbrood met wijn en een toastje zalm, dat smáákt toch niet?
Maar goed. In een ander programma werden prijzen bekend gemaakt van auto’s van het jaar of zoiets. En wat stond daar ook bij? De Morris Minor ! Een lief klein autootje, waar ik altijd met vertedering naar heb gekeken. Mijn dochter en schoonzoon hebben ooit een ouwetje gehad en daar hadden ze de naam “Poepie” op geplakt. Nou, en dat was precies het gevoel dat ik er bij had! ’n Poepie van een auto.
Kleine auto’s vind ik so wie so leuk. En dat klein valt soms verrassend mee. Onze Renault 4, een koekblik om te zien, maar wat we er niet allemaal mee vervoerd hebben! Verhuizingen mee gedaan tot ijskasten aan toe. Wij hadden er ook nog een gastank in, die een vorige eigenaar (en een, die behoorlijk op de centen zat dus!) er in had laten zetten. Zo kon het gebeuren, dat wij met vier kinderen en een hond voor zo’n f 13,– heen en weer naar Friesland reden vanuit Apeldoorn.
Nog iets geks aan die auto: er zat een drukbel in! Zo’n “tring-tring”- tandartsbel: volgende patiënt! Van die bel hebben we veel plezier gehad. Als je collega’s op de fiets passeerde, even bellen i.p.v. toeteren, dan stuiterden ze niet van schrik van hun fiets. Als je ’s avonds laat bij vrienden wegging na een gezellige avond, even bellen en niet de hele buurt werd wakker. Wel hebben we eens van iemand de volgende ochtend een telefoontje gehad: “Wás ik nou bezopen gisteravond of hébben jullie een bel in je auto?” Prettig om zo’n man gerust te kunnen stellen, hij was niet gek.
Op een kantoor, waar ik werkte in Amsterdam, hadden de vertegenwoordigers allemaal een Autobianchi, geen grote leasebak zoals tegenwoordig. We hadden een hoofdvertegenwoordiger, meneer Van Dijk, en dat was een hele lange man. Eigenlijk was dat autootje dus geen maat voor ‘m. Het hele kantoor hing dan ook altijd uit het raam als hij vertrok, want dat was een prachtig gezicht. Hij klapte dat lange lijf dubbel, schoof zijdelings de auto in, opende het schuifdakje en zette door het dak heen z’n hoed op. Elke week op vrijdag weer een bron van plezier.
Onze eigen auto’s zijn door de jaren heen steeds wat groter geworden en, eerlijk is eerlijk, ook wat comfortabeler, maar poepie’s: ik vind ze nog steeds leuk!